Mondzwart
Om vrouwen neer te vlijen in mijn madammenalkoofje onbegrijp`lijk
lachje, verziekte, brakke handen moet
ik z'eerst bespatten en thuiswrijven dan, tot sneeuw naar
leliekleur versomb`ren wil of erger, opdat ze spieg`len van
zichzelf en
kijk ik in haar donker evenbeeld zie ik bloedzwarte plaatjes
voorbij rammelen. En ja, daar is ze filmheldin van dagen toen
de cinema nog aan stomheid lang niet reiken kon en
spreekt ze glazig voor in nooit verstane klinkers, van
reizen ver van hier, een
klacht dat taal 't leven zo ver vooruit, zo oninhaalbaar,
ik en zoveel stampende roepers achter haar, die ongewreven toch
in 't vooronder wacht op d`eerste inboorling die nemen wil wat
zij aan ongevonden kleur terug te wrijven heeft
Zij ben ik. Ben altijd ver naar huis gereisd.
Boven mij altijd die mondzwart wassende voorondervaders