In het Amsterdamse Tropenmuseum heet het ‘ongemakkelijk bezit’. De collectie fysische antropologie omvat de hoeveelheid menselijke resten die tot 1965 door het museum verzameld zijn. Het gaat om zogenaamde objecten van categorie 1; hedendaagse menselijke resten. Dit in tegenstelling tot categorie 2: archeologische menselijke resten en 3: objecten waarin menselijke resten verwerkt zijn. Een van de catalogusnummers zoals beschreven in KIT Bulletin 375, Physical anthropology reconsidered:
Series 779. Given by Dr.H.J.T.Bijlmer. September 1932
South New Guinea: 21 skulls
Expeditionary material. (Expedition to the Upper Digul). The record provides places of origin in greater detail, for example ‘from the charnel-house at Eramboe’ or ‘found murdered in 1931 in Tanah Merah, upper Digul river’. The series, probably including many heads of captives, is more ethnological than antropological. The skulls are scattered throughout the collection (…)
Een van de voor de hand liggende vragen is wanneer beenderen van ‘hedendaags’ tot ‘archeologisch’ worden. En van beide categorieën 1 en 2 vraag je je af welke precies de onderzoeksvragen bij de verzameling zijn geweest. Grofweg sinds Wereldoorlog 2 is de Westerse volkenkunde door taboes op rassentheorie en eugenetica beheerst. Maar in de eerste vredesjaren werden nog wel wat Japanners voor de collectie verworven:
Series 2077. Given by Dr.S.Franken, Kota Baru, New Guinea, May 1951
Biak: skull of a Japanese.
The record provides a technical anatomical description of the skull. It mentions the presence of two Japanese army shoes and an underwear button. (…)
De beschrijving van groenvinken, goudvinken en andere vinken – dat wil zeggen de beschrijving van de verschillen – is nooit problematisch geweest. Niemand kwam op het idee om te vragen naar de beste van die vinken, een vraag die daarentegen bij dieren die onderdeel zijn van een huishouden voor de hand liggend is. Voor een boer is er verschil tussen een ezel en een os. Naar anderen kijken in termen van arbeidsvermogen is dagelijkse praktijk maar categorale oordelen blijven – als ze er zijn – meestal verborgen.
De botten van de verzameling fysische antropologie – in totaal meer dan duizend nummers – verwijzen blijkbaar vooral naar overheersing en andere slavernij. (Zouden Papoea’s als zij de middelen hadden gehad, uit hun verre land ook naar ons voor schedelmeting zijn toe gekomen?). Ongelijkheid is erg. Maar die opvatting betekent niet dat er geen verschillen zijn tussen al die sleutelbeenderen, ribben, wervels en schedels. Voor bewijs van aanleg en karakter in een fysisch substraat kun je ze wegen en meten totdat ze tot stof vervallen zijn. Wellicht zochten de anthropo-metristen de verschillen op de verkeerde plaats.
Het Tropenmuseum heeft er net als andere Volkenkundige musea veel aan gedaan om van de beenderen van categorie 1 geen zogenaamd voorstadium maar mensen zoals wij zelf te maken. De ‘onhandigheid’ van het verleden is tot studieobject geworden waardoor het waardeoordeel op de achtergrond is geraakt. De vraag naar de verschillen tussen Afrikanen en Chinezen is echter een reflex die ondanks het nut of onnut van die vraag voorlopig zal blijven bestaan.
J.D.