Het schrijverschap van Ernst Jünger (1895-1997) wordt vooral beoordeeld in het licht van de vraag of hij tijdens, voor en na de oorlog fout is geweest. In zijn in 1939 in Duitsland verschenen boek Op de Marmerklippen is er sprake van een strijd op leven en dood van zeer gewelddadige barbaren tegen een gemeenschap van geleerden, estheten, dichters en boeren die leefde in harmonie met de natuur. De verteller werkt aan een herbarium, zijn tegenstrever de Opperhoutvester is een mateloze en vreeswekkende figuur, herkenbaar aan zijn ‘groene met gouden hulstbladeren geborduurde jas’ en zijn ‘meute van rode doggen’. Het tijdloze en niet plaatsbare decor doet denken aan de wijze waarop in de negentiende eeuw de Middeleeuwen als idylle maar evenzeer als een kille gothische ruïne werden weergegeven.
Volgens sommigen was de symbolistische vertelling een aanklacht tegen het nationaal-socialistische regime, maar het is onwaarschijnlijk dat Jünger in dergelijke tijdgebonden opposities dacht. De lezer had al opgemerkt dat vóór de vernietiging de botanist en de Opperhoutvester zich aan dezelfde herbergtafel bevonden; personages wisselen in het verhaal zonder aanleiding van eigenschappen en positie, zij sturen de handeling niet, de ramp is eerder vergelijkbaar met een oorzaakloze natuurkracht. In zijn nawoord uit 1972 schrijft hij: ”Een man kan in harmonie leven met de machten van zijn tijd, hij kan ermee in contrast staan. Dat is van secundaire betekenis. Hij kan altijd en overal laten zien wie hij is. Daardoor bewijst hij zijn vrijheid – fysiek, moreel, in de geest en vooral in het gevaar. Hoe hij zichzelf trouw blijft: dat is zijn probleem.”
In zijn herinneringen als soldaat in de Eerste Wereldoorlog beschrijft hij zijn eerste ervaring in het niemandsland tussen de linies. Jünger heeft het over het maken van een wandeling waarbij links en rechts van hem granaten ontploffen en kogels worden afgevuurd. Hij is niet bevreesd en zegt dat hij zich in eerste instantie niet kan voorstellen dat de projectielen voor hem zijn bedoeld. Dat gevoel van onthechting heeft Jünger in zijn boeken als een levensinstelling beschreven waarbij hij zich liet leiden door de vraag of er een universele kosmologie mogelijk was, anders dan die ingegeven door maatschappelijke, economische en politieke tegenstellingen.
Als officier van de Wehrmacht werd hij tijdens de Tweede Wereldoorlog gestationeerd in Parijs Hij jaagt er zijn intellectuele en culturele genoegens na, verkeert zowel in collaborerende als in dissidente kringen en gaat zelfs bij de beroemde Picasso op bezoek. Die theevisite is net zo vreemd als de zwart/wit foto’s van de volle Scheveningse stranden in de zomer van 1943. In zijn dagboeken uit die periode zijn er regelmatig depreciërende toespelingen op de machten van zijn tijd en hun leider die hij Kniebolo noemt. Jünger in Wehrmacht uniform met in zijn hand een glas Chateau Lafitte Rotschild, het blijft een verwarrend beeld.
Jünger was twee keer soldaat, de rest van zijn leven kan ook alleen maar op die manier worden begrepen. In het besef van eigen vernietiging en de totale ondergang kunnen volgens Jünger waarden blijven bestaan, hij stelde zich ten doel deze te benoemen en er naar te leven. Zijn vraag is hoe de mens in rechte lijn zonder zijn pas in te houden op het noodlot af kan gaan.
Er wordt beweerd dat Kniebolo zelf een verbod op het verschijnen van Op de Marmerklippen heeft tegengehouden; een van de redenen is mogelijk dat dit ondergangsvisioen in zeker zin is op te vatten als een bevestiging van zijn eigen lotsbestemming. Toen er in het Derde Rijk papierschaarste ontstond heeft de Duitse Wehrmacht het boek in eigen beheer laten herdrukken.
J.D.