Priesters, kunstenaars

Als kluizenaar in vrijwillige horigheid aan De Kunst zat Gustave Flaubert zich in zijn huis in Croisset regelmatig over de wereld en alles dat daar in is op te winden.  Hij schrijft dat hij regelmatig ‘loeit als een gewond dier’. Om katholieken, republikeinen, conservatieven, socialisten, kunstenaars, journalisten, Fransen, Duitsers. Je zou de indruk kunnen krijgen dat hij een misantroop is, maar uit zijn zorgzame en hartelijke brieven blijkt vaak het tegendeel.  De cholerische Flaubert was van mening dat de kunstenaar niet in zijn werk aanwezig moet zijn, de vraag is waar een mens dan met al zijn opvattingen heen moet. Een deel van zijn opwinding is in zijn brieven terecht gekomen.

Gustave Flaubert schrijft op 11 januari 1847 aan Louise Colet dat zijn afschuwelijke geldzorgen hem somber maken en innerlijk vernederen. Hij zegt ook dat hij ‘een verlangen naar goud paart aan een minachting voor winstbejag’ en voelt zich daardoor ‘… vastgeklemd als in een bankschroef.’

Zijn vader was de geneesheer directeur van het ziekenhuis van Rouen, de schrijver was bemiddeld genoeg om zijn leven lang een huis aan de Seine te bezitten en daarbij een gemeubileerde etage in Parijs te kunnen huren. Kunst die er toe doet was sowieso volgens hem onbetaalbaar dus daar schreef hij niet voor.  Afkomstig uit een goed burgerlijke milieu kon hij zich het leven van estheet en cultuurpessimist veroorloven.

Gefaciliteerd door zijn afstamming heeft Flaubert zichzelf buiten de orde gemanoeuvreerd.  Het heeft er schijn van dat de man inmiddels buiten zijn wil om aan de rand terecht gekomen is. Omstreeks 1847 zochten vrouwen de bescherming van het huwelijk, aanvankelijk leken alleen hun mogelijkheden en veel minder die van de man beperkt.  Het begin van de storm waarin de traditionele rolverdeling tussen man en vrouw verzeild is geraakt valt  waarschijnlijk samen met de ontdekking van de Pil. De cultuur is in hoog tempo feminien geworden. Zelfs wat de prestaties in techniek en exacte vakken betreft staan de mannen en jongens op achterstand. Oorlogen zijn inmiddels elektrisch en digitaal. Lichaamskracht en uithoudingsvermogen hebben aan belang verloren.

De gouverneur van voormalig Nederlands Nieuw Guinea Jan van Baal beweerde dat het besef van overbodigheid de mannelijke Papoea’s tot het snellen van koppen bracht. Op die manier probeerden zij zogezegd de gezondheid en continuïteit van de stam te  waarborgen en te monopoliseren. Koppensnellen is slagerswerk dat gepaard gaat met hocus pocus en ritueel. In een interview uit 1986 zegt hij:’ In het primitieve bestaan is de man eigenlijk niet meer dan een veredelde klaploper. Een klaploper op de vrouwen.’

IMG_4018Asmat Papoea biedt schedels aan op de Unir rivier , 1910 (Collectie KIT)

Nederlands Nieuw Guinea is veilig want ver weg. Maar de overbodigheid van de man is hier ook in beeld gekomen. Bij al het maatschappelijk,  economisch en biologisch succes van vrouwen zijn de professies die naar verwachting voor hem overblijven die van priester en kunstenaar. Voorwaarde is wel dat aan de vraagkant – dat wil zeggen in de vrouwelijke psyche – iets van onbenoembare zinloosheid of een onstilbaar verlangen achterblijft.  Zowel kunstenaars als priesters werken met het besef dat bewustzijn een surplus heeft. Je kunt ook zeggen dat er in ons bewustzijn juist iets ontbreekt. Dat gemis zouden priesters en kunstenaars kunnen gaan vullen.  En als dat afdoende is gedaan is het voor de mannen afgelopen.

J.D.


Posted

in

by

Tags: