Johan Huizinga was leraar geschiedenis aan de Haarlemse HBS toen hij in 1902 in Brugge de groots opgezette tentoonstelling De Vlaamse Primitieven bezocht. Het was die ervaring – in een stad die ook toen al een museum was – die hem tot het schrijven van zijn meesterwerk Herfsttij der Middeleeuwen bracht.
In het eerste deel van dit baanbrekende werk over ‘de levens- en gedachtenvormen van de veertiende en vijftiende eeuw’ zijn het vooral literaire bronnen waarmee hij zijn stelling demonstreert dat het om een uitgebloeid tijdperk gaat. De kunstzinnige uitingen zijn als het ware niet meer in staat uitdrukking te geven aan de werkelijkheidsbeleving. Huizinga schreef over de schilderkunst van Jan van Eyck: ‘De uiterste spanning in het aards verbeelden van het goddelijke was hier bereikt; de mystische inhoud der verbeelding stond gereed om uit die beelden te ontvlieden en enkel de lust aan de bonte vorm achter te laten’. Hij vervolgt met de opmerking dat bij de Vlaamse Primitieven ‘niets meer ongevormd, onverbeeld en onversierd is’. De onderwerpen – alles is gezien -zijn als het ware alleen maar ornamenteel geworden.
De virtuositeit van Jan van Eyck stond ten dienste van de pronkzucht van zijn opdrachtgevers. In het schilderij Madonna met de kanunnik Joris van de Paele is de oude huid van de kanunnik Joris van de Paele met hetzelfde verbluffende realisme weergegeven als de blinkende stenen en het borduurwerk op de kleding van de anderen die bij de Madonna en haar zoon op bezoek gekomen zijn. Alle onderdelen zijn kleurig en scherp weergegeven. Er is geen hiërarchie meer en de vormen overwoekeren volgens Huizinga als het ware de ideeën. Het schilderij waar de kanunnik op staat is van linksboven tot rechtsonder een grote verzameling van rijke en bij uitstek stoffelijke details.
Overdadige ornamentiek wordt vaak met verval in verband gebracht. De gedachte is dat inhoud geen bloemrijke taal of versieringen die zelf weer versierd zijn nodig heeft.
Een geloof vol van levensvreugde, kun je dat ook niet in Madonna met de kanunnik Joris van de Paele zien? Of een uitdrukking van levensvreugde zondermeer: in de kleur van Maria’s wangen en haar weelderige haar, en in het schitterende harnas van de jongeman die voor Joris de drakendoder speelt? Maar levensvreugde is blijkbaar geen inhoud of iets dat onverenigbaar met godsdienstige onderwerpen is. Volgens Huizinga zijn in de kunstwerken uit de door hem geschetste Eindtijd de ‘grenzen tussen praal en schoonheid verdwenen’. Schoonheid is in zijn opvatting een eigenschap van het goede en pronkzucht is dat niet.
Ook op de beeldhouwkunst uit de tijd van Van Eyck zijn Huizinga’s opmerkingen van toepassing. Het rijk geïllustreerde standaardwerk Carved Altarpieces / Masterpieces of the Late Gothic gaat over een stijl die op het punt van overkoken lijkt te staan. De krullen, plooien en gewaagde slingers van deze uitbundige beeldhouwkunst maken de indruk iets met veel lawaai te verhullen. De devotie lijkt tot de gezichtsuitdrukkingen van de personages te zijn teruggebracht. Aan de verpakking van deze godsdienstige scenes zijn specialisten in spektakel te pas gekomen. Dit vertoon lijkt propaganda, alsof de interesse voor dit levensbeschouwelijke product aan het afnemen was.
NASA op Cape Canaveral, daar doen de pieces in dit boek soms ook aan denken. De kathedraal is een raket lanceer installatie. Gotiek, dat is de verovering van de ruimte; het is beweging die niet naar de grond gaat maar er juist van af wil.
In dramatisch opzicht zijn ze erg effectief. Martin Luther heeft deze altaarstukken vol special effects tijdens zijn leven waarschijnlijk ook gezien en daaruit zijn conclusies over de verwording van het Christendom getrokken. Dan begint de Beeldenstorm.
J.D.