Noot van de redacteur: een mailtje van een franse bibliotheek bracht me naar zolder voor een doos met CDROMs en dus bij de µ-rom waar bijgaande tekst over kunst en computers op bleek te staan, uit 1987 hoog tijd om te herlezen.
De angst voor de computer lijkt bij kunstenaars diep geworteld. Techniek is koel en niet geschikt voor uitingen waarbij de gevoelswaarde een belangrijke rol speelt. Aan de andere kant ontgroeit de computer de steriele ruimte van de laboratoria en krijgt menselijke trekken. Bovendien blijkt in veel takken van de samenleving een plaats gevonden te zijn waarin de computer nuttige diensten verleent. Zou de kunst er mee gediend zijn als de schilderskwast aan de kant werd gegooid? Is er eigenlijk wel sprake van een nieuwe ontwikkeling? We proberen de zaken op een rij te zetten.
Het is bijna onmogelijk een krant open te slaan zonder een bericht tegen te komen over wat “ze” nu weer met computers kunnen. Een dezer dagen heeft Lilian Schwartz (een kunstenares, naar men zegt) ontdekt dat de Mona Lisa een zelfportret van Da Vinci moet zijn. Had ze dit met menselijke waarneming geconstateerd, dan zou ze grappig zijn geweest. Maar deze kunstenares wordt serieus genomen, omdat ze de hulp van een computer heeft ingeroepen. De bijgaande foto toont ons het standaardbeeld dat bij dergelijke berichten hoort. Van opzij gezien en met de handen op het toetsenbord, kijkt iemand ons schamper aan: ‘de mens en diens dienaar’, lijkt deze illustratie ons mee te delen. Hoewel, een dergelijk beeld laat in het midden wie de baas is. Zij of “het”. Zij heeft het bewijs geleverd dank zij “het” of heeft “het” het bewijs geleverd dank zij haar? Een kunstenaar wil in ieder geval nooit het gevoel hebben dat iets anders dan diens eigen kunnen heeft bijgedragen aan de creatie. Een kwast, verf en linnen, een pot lood en papier, desnoods een schrijfmachine of een muziekinstrument zijn bruikbaar, maar iets dat (kunstmatig) intelligent of creatief is, staat in de weg. Deze foto in de krant moet ondubbelzinnig uitstralen wie er de baas is. Is de computer dan de baas? Allereerst moet er worden vastgesteld dat een computer niet één ding is. Omdat in verscheidene disciplines computertechniek wordt toegepast, moet er feitelijk van boekhoudmachines, tekstverwerkers, beeld- en geluidsynthesizers, besturingsrobots, tekenmachines enzovoorts, gesproken worden. Te gemakkelijk wordt een elektronisch apparaat een computer genoemd. Het klinkt mysterieuzer en kost meer. Het is ontmythologiserend als de computer gereduceerd wordt tot een recht-toe-recht-aan rekenmachine, die het eigenlijk is, gebaseerd op het elektrotechnische principe van + en – stroompjes, gebaseerd op de keuzen: iets of niets, ja of nee, wel of niet. Op een stroomdraadje kan wel of geen stroom staan. Heb je twee draadjes dan zijn er alweer vier mogelijkheden: wel-wel, wel-niet, niet-wel, niet-niet; I I, IO, OI en oo. Heeft dat zich weer twee keer gesplitst dan zijn er acht draadjes en in totaal 256 mogelijkheden: van oooooooo tot I I I I I I I I . Een dergelijke eenheid heet een “byte”, de keuze tussen o en I een “bit”. Daarmee is rekentechnisch het werken met een computer terug gebracht tot tellen tot twee. Elke handeling die door en met een computer wordt uitgevoerd, is daartoe te reduceren. Het denken met behulp van een computer is daarmee rekenkundig en filosofisch teruggebracht tot een kernachtig stelsel. Tellen tot twee ligt ook dichter bij natuurlijke beginselen dan een tien- of twaalftallig stelsel veronderstelt. Keuzen tussen Goed en Slecht, Man en Vrouw, Leven en Dood, positieve en negatieve kernen, delende cellen, de kip of het ei, komen niet in tientallen. Kiezen in de kunst gaat ook tussen of-en, of tussen of-of, en en-en. In deze dichotomisering is de computer de baas.
Logisch vervolg op dit tweetallig (binair) stelsel is het schrijven van een korte taal, die bepaalde handelingen welke elektronisch moeten worden uit gevoerd, kan interpreteren. Een woord vinden voor bijvoorbeeld: een Goed Levende Vrouw die naar Links gaat. Voor verschillende toepassingen van deze techniek zijn verschillende talen ontwikkeld. De meest populaire en tevens meest inzichtelijke is “Basic”. Het is een simpel Engels brabbeltaaltje in de trant van: IF honger, THEN GO TO bakker, BUY brood AND eet. Nuttige toepassingen daarvan hebben er voor gezorgd dat computers hun plaats hebben gekregen bij instellingen die grote hoeveelheden gegevens op diverse manieren willen ordenen. Voor volgorde op nummer en alfabet kan een “file” of “bestand” worden gebruikt. Rekenaars, onderzoekers, planners en bestuurders hebben zeker baat bij het toepassen van deze computertechniek. De ordenende kracht is groot en van toepassing op tal van terreinen. Evenzo is de rekenkracht van computers onmisbaar bij ontwerp-werkzaamheden waar hoeken, vierkanten, cirkels, sinusoïdes, of combinaties hiervan centraal staan. Het zogenaamde computer “aided design” en het daaraan gekoppelde computer “aided manufacturing” heeft terecht zijn plaats gevonden in diverse takken van industrieel ontwerpen. Op het gebied van muziek heeft de omschakeling tussen analoog naar binair opgeslagen klanken ons de introductie van de compact disc gebracht en het, door middel van computers, manipuleren van geluid. Schrijvers zijn, zeker wanneer ze journalistiek werk verrichten en daar door dichter bij de grafische industrie staan, aan gewezen op tekstverwerkers. De mogelijkheid om een tekst te veranderen zonder dat alles opnieuw getypt hoeft te worden en haar vervolgens direct naar de zetmachine en wellicht naar het pagina-opmaak-apparaat te zenden, is een van de meest opmerkelijke verbeteringen in het communicatieproces. Bovendien maakt het veel saai werk overbodig.
Wat moet en kan de kunstenaar hiermee? Een computer is te gebruiken als technisch hulpmiddelen, door kunstmatige intelligentietechnieken, als schepper. In de experimentele fase van de computerevolutie is het laatstgenoemde aspect aan veel speculatie onderhevig geweest. Kunnen machines denken, kunnen ze spontaan iets creëren? Het “denken” en “scheppen” van computers is veelal gebaseerd op hun enorme rekenkracht. Omdat een computer na veel rekenen in staat is een getallenreeks te genereren die voor de mens als volstrekt onordelijk, dus als willekeurig over komt, schrijven we er een scheppende werking aan toe. Zo stonden we zo”n dertig jaar geleden enthousiast om een bliepende IBM-machine en dachten we dat ze muziek aan het maken was. Evenzo lieten wiskundigen de machine eindeloos veel puntjes, lijntjes of cirkels op (schijnbaar) willekeurige plaatsen zetten en soms vonden we het waarachtig nog mooi ook. Zelfs poogden programmeurs computers zelf te laten bepalen welke uitkomst mooi genoemd kon worden. Het begrip schoonheid en smaak is uiteindelijk proefondervindelijk aan absolute normen te toetsen. Het resultaat van dergelijke computer-breisels is te ver gelijken met spirograaf-tekeningen en bloemetjes behang en kan, voorzover men daar waarde aan hecht, uitstekend als zodanig worden toegepast. Op-art, een stroming die midden in de jaren zestig in zwang was en gebruik maakte van allerlei optische effecten, weet zich door de beschikbaarheid van de computertechniek achterhaald. Om een bijdrage te leveren aan de voortgang van de beeldende kunst is het voor mensen in ieder geval overbodig dergelijke producten te maken. Het systematische ordenen van beeldelementen en het herhalen, is computers eigen. Net zo is dat het geval bij het ordenen van woorden. De botte rekenkracht is van nut bij het samenstellen van woordenboeken en ook van poëzievormen die op dergelijke kunstmatigheden gebaseerd zijn. Woordspelletjes als haiku’s en rijm in het alge meen, hebben meer te maken met ordening en regelmaat, dan met daadwerkelijke creativiteit. Computers kunnen er eindeloos veel reeksen van genereren. De beeldend kunstenaar Peter Struycken werkt met soortgelijke principes. Met name zijn monumentale toepassingen hebben een eigen en vaak esthetisch verantwoord karakter. Struycken is in staat om het willekeurig opgewekte resultaat naar eigen inzicht te beïnvloeden.
De computer is als hulpmiddel bij het maken van kunst belangrijker, dan als kunstgenerator. Er zijn diverse gebieden te bedenken waarop de computer behulpzaam kan zijn. Daarnaast is het de vraag of zelfstandige computerkunst een plaats ver dient. Wat levert zij feitelijk op? Doordat aan oer vormen als vlakken, cirkels en bogen wiskundige principes ten grondslag liggen, is het te hulp roe pen van computers een logische stap voor schilders die zich bezighouden met schilderen van geometrisch abstracte doeken. Na de opleving van de elementaire schilderkunst is daar hernieuwde aandacht voor ontstaan. Nieuwe Geometrici, of zo men wil: “Neo-Geo’s”. De stap naar een technisch hulpmiddel als de computer is voor een nieuwe generatie kleiner ge worden. Behalve dat binnen opleidingen en in het dagelijks leven toepassingen van elektrotechniek zeer gewoon zijn geworden, waardoor de morele afstand is verkleind (denk alleen maar aan het feit dat vijftien jaar geleden het zakrekenmachientje nog als een technisch wonder werd beschouwd, terwijl nu een eenvoudige zakkam al deze techniek bevat); behalve dat, is ook de verkrijgbaarheid van computers waarmee grafische aanwendingen mogelijk zijn en het bedieningsgemak vergroot. Terwijl de eersten die een cirkel met een computer wilden tekenen, daar nog enige wiskundige kennis voor nodig hadden, omdat men bepaalde commando’s moest intikken, zijn tegenwoordig andere invoermogelijkheden gebruikelijk: besturingspook, tekentableau en -zeer handzaam- de zgn. muis. Met name deze “muis” is populair tezamen met het besturingssysteem van de Apple Macintosh. Atari ST en de Commodore AMIGA, die beide in kleur kunnen werken, maken gebruik van een eigen systeem. De Nieuwe Geometrici vormen de eerste generatie beeldend kunstenaars die niet vanuit de film en video (of het wiskundige onderzoeksterrein) is gaan werken met computers. Voor hen is de stap van schilder- naar computertechniek logischer dan voor hen die in de schilderkunst of met het afbeelden van de werkelijkheid of “met de materie zelf” werken. Het ordenen van vorm en kleur kan zeer flexibel worden uitgevoerd. Een vorm laat zich gemakkelijk verplaatsen, herhalen, modificeren of omkleuren. Als schetsmateriaal biedt het oneindig veel variaties. Een ander punt is dat de uitvoermogelijkheden van het eenmaal op het beeldscherm gecomponeerde produkt, zeer groot is. Beeldschermen zijn de meest snelle en ook meest interactieve methoden van beeldproductie. Daarnaast zijn er de uitvoermogelijkheden via “dotmatrixprinters”, “plotters”, “inktjet printers”, “laserprinters”, “image recorders”, of desnoods “schilderende robots”. Dotmatrixprinters drukken elk puntje dat op het beeldscherm te zien is af. Plotters daarentegen (en de daarbij behorende programma’s) bouwen een vorm op uit “vectoren” en tekenen met bijvoorbeeld viltstiften een lijn als een door lopende lijn en een cirkel ook daadwerkelijk als een ononderbroken cirkel. Inkjetprinters kunnen de informatie van de computer vertalen in kleur door middel van een kop met minutieuze verfspuitjes. Industriële toepassing vindt op formaat van reclameborden plaats. De laserprinter veroorzaakt in de grafische industrie een kleine revolutie. Ook is het mogelijk direct van het beeldscherm een goede kleurendia te maken, waarbij dan weer alle afdrukmogelijkheden van de fotografische industrie ter beschikking komen. De image recorder tenslotte, functioneert door een fotografische film direct met een kleine lichtstraal te belichten. Deze laatste twee resulteren hebben dan niet de beeldlijnen van een televisie beeldscherm, maar zijn egaal van opbouw. Afhankelijk van de resolutie van de gebruikte computer zijn vormen niet meer opgebouwd uit blokjes. Het -weliswaar charmante – borduurwerkkarakter van computerplaatjes is dan verdwenen. Matt Mullican, die oorspronkelijk al werkte met een computerbeeldtaal, welke refereerde aan icoon achtige symbolen, maakte in een onlangs gestart project van deze techniek gebruik. De andere kant op, is echter ook mogelijk. Beelden kunnen via camera’s in de computer ingevoerd en veranderd worden.
Waar is het origineel gebleven, zo kan men zich afvragen. Door de manipulatie met digitale eenheden is de feitelijke opslag van een kunstwerk in een hoeveelheid enen en nullen uit te drukken. Om het kunstwerk zichtbaar te maken kunnen de zojuist genoemde uitvoermogelijkheden aangewend worden. In de meeste gevallen is de beeld informatie probleemloos kopieerbaar, zonder dat er principiële verschillen zijn tussen kopie en origineel. Theoretisch zou zelfs de reeks nullen en enen op papier uitgeschreven en vervolgens uit getikt kunnen worden. Dan heb je het origineel in handen, wat markttechnisch gesproken een ondermijning is van de handelswaarde van een kunstwerk, want ze is reproduceerbaar geworden. Maar dit zou de kunstenaar een zorg moeten zijn.
Schilderkunst heeft de afgelopen jaren herwaardering gekregen. Het telt weer als het summum van kunst. Het is een feit dat iemand die zichzelf niet alleen als emotioneel schilderdier ziet, maar zijn uitingen in een breder maatschappelijk verband wil stellen, in dienst van de kunst en de mensheid om dat op een hoger plan te brengen, zich zal moeten buigen over de te volgen strategie. Velen hebben om deze grenzen te onderzoeken gebruik gemaakt van de schildertechniek. Er ligt veel klaar om te citeren. Zoals de historie van de schilderkunst mee weegt in elk schilderij, zo is het tevens noodzakelijk de nieuwe beeldende middelen aan dezelfde normen te toetsen. Het gebruik van computers levert een nieuwe beeldtaal op. Door enkelen wordt zij misbruikt, omdat er ook iets werelds aan kleeft. Nieuwe hippigheid, die spoedig als gedateerd kan worden weggegooid. Maar er ontwikkelt zich ook een nieuwe werkmethode. Het werken met bepaalde tekenprogramma’s levert “Bad Alchemie” op. Het stadium waarin de computergrafiek zich bevindt, is met een dergelijke alchemie te vergelijken: het semi-mystieke van het bij elkaar voegen van verschillende elementen om te zien waar dat toe leidt en dit vooral slecht doen. Zo ontstaan er beeldelementen waar uit zich normen kunnen ontwikkelen, vergelijk baar met de zeggingskracht van een veeg verf waarmee nu de beeldend kunstenaar – en diens publiek – nog vertrouwd zijn.
Los van de toepassing in puur beeldende zin, biedt computertechniek de mogelijkheid meer conceptuele ideeën te toetsen. Kunstenaars die hebben gewerkt met interactieve kunstwerken, kunnen computers apparaten laten besturen. Dergelijke toepassingen leveren theatrale omgevingskunstwerken op. Een ontwikkeling die hierop voortgaat, is de huiscomputer, die zich door aanwending van principes als kunstmatige intelligentie, gegevensopslag en willekeur, tot speelkameraad optima forma heeft ontwikkeld. Het computerspel is een fenomeen dat niet onderschat mag worden. Weliswaar zijn er veel slechte toepassingen denkbaar – helaas is de gemiddelde huiscomputerbezitter een agressieve mannelijke puber die teveel naar schiet- en vliegwerk kijkt – en daarop richt de markt zich voornamelijk. Maar de principes die daaraan ten grondslag liggen gelden ook voor de beeldend kunstenaar. Met een minimum aan gegevens kan een goed geschreven “adventure” een nieuwe roman opleveren, waarin de lezer actief meespeelt. Het blijft overigens de vraag of het mogelijk is om door computers het publiek actief invloed te laten uitoefenen op het visuele kunstwerk. Hoewel, in beginsel oefent men door interpretatie nu al invloed uit op kunst.
Het zal even wennen zijn, maar in het geval men de maatschappelijke relevantie van beeldende kunst serieus neemt – waarbij de kunstenaar de voelhoorn-functie van zijn tijd blijft behouden – en niet verwordt tot amusante decorateur of poseur dan zal het gebied van de elektronische media en communicatie ook door de kunstenaar naar diens hand moeten worden gezet.
Peter Mertens © 1987
(http://www.nettime.org/Lists-Archives/nettime-nl-9802/msg00014.html)