Boete doen, een mens kan er niet vroeg genoeg mee beginnen. De jongste die meeloopt in een van de processies voor Pasen in de zuid Spaanse stad Velez Malaga is een meisje van tweeënhalf jaar. Ze draagt dezelfde zwarte kleren als haar moeder. Traditiegetrouw wordt gedurende de Paasweek het lijdensverhaal van Jezus Christus nagespeeld, de honderden mensen die aan de optochten deelnemen zijn de zondaars voor wie Hij aan het kruis gestorven is.
Van degenen met de karakteristieke hoofdbedekking die eindigt in een puntmuts zie je alleen de ogen. Sommigen zijn op blote voeten. Hun misstappen van het afgelopen jaar zullen wel groot zijn als zij zich verborgen houden. Op de schilderijen van Goya dragen de slachtoffers van de Inquisitie ook een dergelijk hoofddeksel. In andere culturen is de puntmuts het teken van de onnozelen en idioten.
Achter de ‘penitenten’ – zeker de helft zijn kinderen – komt een in het zwart geklede groep vrouwen. Zij lopen plechtig in rijen van vier en dragen allen een zwarte staf met een zilveren medaillon er bovenop. Alleen hun gezichten zijn onbedekt, de zwart kanten kleding zit er als een lijst omheen. Sommigen zijn nog geen achttien jaar oud. Deze voorname verschijningen zijn in de rouw; ze vertolken de rol van Maria, moeder van Jezus.
Dan volgen de manshoge beelden van de hoofdpersonen uit het verhaal, de draagbaren waarop ze staan zijn met edelmetaal, kostbaar textiel, kaarsen en bloemen versierd. Als een falanx beweegt het door minstens honderd mannen en jongens gedragen gevaarte zich door de smalle, hellende straten. De gang van de ensembles – de combinatie van beeld en groep wordt cofradia genoemd – is weliswaar langzaam, maar evengoed dwingend. Op de maat van trommels gaan de figuren en dragers als één lichaam langzaam naar voren en tegelijk zigzaggend heen en weer. Hoog boven de toeschouwers aan de kant worden de scenes uit het verhaal – Jezus voor Pilatus, Jezus gekroond, Jezus valt voor de eerste keer, Jezus op de Koude Steen – getoond.
De vormgeving is expressief maar naturalistisch, de maat van de voorstellingen is zodanig dat de kijker ondanks de hoogte een sensatie van nabijheid krijgt. Over het ‘Spaanse’ gezicht van Maria lopen tranen die gemaakt zijn van glas. Voor het bloed op Christus’ lichaam wordt niets aan de verbeelding overgelaten. Spaanse kunst is bij voorkeur niet representerend maar net zo goed als echt. Zij toont het liefst de zaak zelf, rauw en niets verhullend. Er zit als het ware geen fantasie en ook geen vreugde in.
Maria heeft staat op de grootste baar en heeft de meeste dragers. Zij is de grootste heilige. Want Zij vraagt niet, Zij geeft alleen maar. Het verlies van een zoon kan worden nagevoeld, daarmee is Zij de meest menselijke uit de stoet van allemaal. Het idee van een Verlosser is daarentegen weliswaar aantrekkelijk, maar in het dagelijks leven van de toeschouwers aan de kant nogal onvoorstelbaar. Je weet met andere woorden niet of er een God of een mens wordt rondgedragen en daarom is de identificatie minder compleet.
Het geweten is eigelijk een boekhouding met boete en schuld. De 40-daagse vasten die aan Pasen vooraf gaat is voor gelovigen een periode van zelfonderzoek. Aan de processie deelnemen is in het openbaar boete doen, collectief en gelijkgeschakeld belijden de gelovigen hun zonden. In gebieden waar niet geloofd wordt lijkt deze jaarlijkse vorm van rituele schoonmaak helemaal verdwenen. Sommige voorstellingen in het theater zijn er misschien een overblijfsel van.
Op Paasdag wordt in de laatste processie een Christus rondgedragen die triomferend over de dood uit Zijn graf is opgestaan. De zondaren in de stoet zijn nog steeds onder hun typische kleding verborgen. De moeders hebben wit kant in hun haar gedaan. Achter de baar lopen de geestelijken van het dorp. Het is de eerste keer dat zij zich bij dit indrukwekkende volkse spektakel dat acht dagen duurt op straat laten zien. Ze zijn in gesprek met elkaar. Ze kijken alsof ze er niets mee te maken hebben.
Is er een verband tussen de devotie zoals die in de Paasweek tot uitdrukking komt en de alom aanwezigheid van verkopers van loten op vrijwel elke Spaanse straathoek? Feit is dat bij armoede geloof in het bovennatuurlijke en de overtuiging van blind toeval vaak samen gaan. Misschien zijn beide een poging het noodlot te slim af te zijn.
J.D.