Op initiatief van kunsthistorici Peter de Ruiter en Jonneke Jobse verschijnt bij uitgeverij nai010 sinds april 2014 een elfdelige reeks over de receptie van moderne en hedendaagse kunst in het tijdvak 1885 – 2015 in Nederland. Elk deel is een bloemlezing van toonaangevende teksten van kunstcritici uit een bepaalde periode, meestal gegroepeerd rond een ontwikkeling of een thematiek die de kunstbeschouwers bezig hield. De teksten die oorspronkelijk verschenen in gespecialiseerde tijdschriften, kranten en weekbladen zijn allen van een deskundige inleiding voorzien.
In het tijdvak 1975 – 1989 was in de beeldende kunst ongetwijfeld meer aan de hand maar Peter de Ruiter, de samensteller van het eerste verschenen deel, koos voor teksten over schilderkunst. In De terugkeer van het schilderen / Kunstkritische opvattingen over een ijzersterk medium 1975 – 1989 proberen de kunstbeschouwers grip te krijgen op een fenomeen dat volgens de inleiding de kunstwereld overrompelde en tamelijk langdurig in haar greep hield. In het boek is er sprake van een grote verscheidenheid aan media en kunstkritische opvattingen; het bevat een literaire inleiding van museumdirecteur Rudi Fuchs in een catalogus van Anselm Kiefer als wel interviews en reportages voor grote kranten en een populair weekblad als De Haagse Post. Je zou aan de hand van dat laatste wellicht kunnen stellen dat omstreeks 1980 kunstkritiek eveneens een journalistiek genre geworden is. De opkomst van de ‘nieuwe schilderkunst’ lijkt op wat tegenwoordig een hype genoemd wordt.
In een interview van Philp Peters met Gosse Oosterhof van de Rotterdamse tentoonstellingruimte Galerie ’t Venster gaat het over de rol van galeries, kunstkopers en handelaren. De invloed van de ‘markt’ wordt ook gesignaleerd in een bijdrage van Betty van Garrel over de ‘Jonge Italianen’ op de Biënnale van Venetië. Elders is sprake van de lancering van de Amerikaanse schilder Julian Schnabel – ‘als de Space Shuttle ‘ (Tineke Reijnders) – wiens werk tussen de 50.000 en 80.000 gulden kost en de verschijning – ‘razendsnel opgekomen’ (Pieter Heynen) – van alweer een nieuw fenomeen onder de naam Mülheimer Freiheit, de zogenaamde Nieuwe Wilden uit Keulen, Duitland. De critici stonden er bij en ze keken er naar. Hun sturende en opiniërende rol leek door markt en media te zijn overgenomen.
In neo-liberaal perspectief was het schilderkundige tijdvak het voorspel van de champagne party’s in de City’s & Wall Streets van de jaren negentig van de vorige eeuw. Het fenomeen lijkt op de bubbels die op de digitale snelweg, in het onroerend goed en op de aandelenbeurzen ontstonden en werden opgepompt. Een cultuurkritische analyse valt helaas buiten het bereik van De terugkeer van het schilderen maar het besef dat kunstwerken conjunctuur- en modegevoelige koopwaar werden is voelbaar in de meeste van de hier bijeengebrachte stukken. Het is opvallend dat geen van de schrijvers aanvankelijk een uitgesproken afkeer van de verandering van waarden ventileert, wellicht was de schok van het nieuwe zelfs voor professionele kijkers te groot.
Het blijft de vraag waar de opkomst van deze uitgesproken figuratieve kunst vandaan kwam. Afgezet tegen een voorgaande periode die gedomineerd werd door stromingen als land art en conceptuele kunst komt de analyse van Tom Wolfe over de populariteit van de Pop Art in gedachten. In zijn essay The Painted Word uit 1975 schrijft hij dat het publiek na de Post Painterly Abstraction, Hard Edge, Action Painting en het Abstract Expressionisme van Willem de Kooning dolblij was dat het weer naar ‘plaatjes’ mocht kijken. Wolfe zag Pop Art als een vorm van verzet tegen ideologisch gemotiveerde theoretici die naar zijn idee met hun hermetische teksten een atmosfeer van uitsluiting rond de beeldende kunst hadden opgebouwd.
Naarmate het boek vordert en de tijd voortschrijdt worden de oordelen over reputaties harder en komen de machinaties van de kunstwereld als geheel steeds meer in beeld. Ironie en twijfel aan gezag doen hun intrede in het schrijven over beeldende kunst. De toon in de laatste bijdrage van de bundel In het tijdperk van de Kloon van Jhim Lamoree is cabaretesk en ronduit spottend.
In deze relatieve ontluistering zijn de teksten Anna Tilroe een opvallend verschijnsel. Haar benadering lijkt op die van een patholoog anatoom; beheerst en exact legt ze intenties en veronderstellingen bloot. Haar stijl is dead pan, ze neemt wat gezegd en gemaakt wordt als het ware steeds letterlijk. Haar denkvermogen en formuleringen nemen de lezer mee, het lijkt alsof zij onaangedaan door het rumoer beheerst wordt door de vraag of het kunstwerk of de tentoonstelling kloppend is. Het blijft vaak ongewis of zij ketter of gelovige is. Dat laatste is vanzelfsprekend een vereiste voor het schrijven over kunst.
De terugkeer van het schilderen / Kunstkritische opvattingen over een ijzersterk medium 197 – 1989.
Samenstelling en inleidingen Peter de Ruiter.
Uitgeverij nai010
J.D.