Fotografie als kunst

Zoals bekend ging Andy Warhol voor zijn gedroomde loopbaan als beeldend kunstenaar bij zelfbenoemde en gecertificeerde art directors te rade. Hij vroeg MoMA curator Henry Geldzahler op de man af wat hij van twee versies van hetzelfde onderwerp – een colafles – vond en bepaalde op grond van het antwoord zijn werkwijze als schilder. Warhol was zeer succesvol als illustrator in de reclame maar de roem van kunstenaars als Truman Capote en Jackson Pollock oefende een onweerstaanbare aantrekkingskracht op hem uit. Van Andy Warhol zelf weten wij bijna niets, bij vragen van een interviewer hield hij zijn mond en verwees vrijwel direct naar een van zijn sterren in opleiding die toevallig naast hem zat. Ging het hem om de status van kunstenaar of was de nabijheid van celebrities hem genoeg?

In de elfdelige reeks Kunstkritiek in Nederland 1885-2015 verscheen onlangs Tussen kunst en document / Fotografiekritiek in Nederland 1980-2015. Kan de fotograaf kunstenaar zijn?, is een van de dringende vragen die volgens de samenstellers van deze bloemlezing van kritieken de emancipatie van de fotografie begeleidde. Terugkijkend op deze periode van 35 jaar lijkt de vraag naar de kunststatus van de fotografie alleen al op grond van objectiveerbare criteria een uitgemaakt zaak. Er kwamen in het genoemde tijdvak in Rotterdam, Den Haag en Amsterdam galeries en musea voor fotografie. Er verschenen fototijdschriften en specifieke uitgeverijen. Er zijn beurzen zoals Unseen, Paris Photo en Offprint. Vintage foto’s halen indrukwekkende veilingopbrengsten. Er zijn pretenties, aanspraken, reputaties en mythes omtrent foto’s en hun makers. De fotografie heeft met andere woorden al lang de mediamieke, economische en institutionele kenmerken van de beeldende kunsten overgenomen.

Samenstellers Frits Gierstberg (curator Nederlands Fotomuseum Rotterdam) en Anne Ruygt (conservator fotografie Stedelijk Museum Amsterdam) hebben bij de keuze van deze 31 teksten de statusangst van de fotograaf terecht gemarginaliseerd. Zij schrijven in de uitstekende inleiding van het boek: ‘De discussie over de betekenis en positie van de fotografie binnen de beeldende kunst loopt als een rode draad door de geschiedenis van de fotografiekritiek. Het is echter niet het enige thema geweest en vanuit maatschappelijk oogpunt gezien misschien ook niet het meest relevante.’ In het boek blijkt dat deze meest afbeeldende of representatieve van de kunsten uiteenlopende publicisten om allerlei al even uiteenlopende redenen heeft gefascineerd.

Een foto’s maakt zich nooit los van haar bron, namelijk de werkelijkheid waarin wij dagelijks rondkijken en rondlopen. Het zogenaamd vergelijken van de foto en haar model is een vaardigheid die elk mens al vanaf zijn vroegste jeugd ontwikkelt. Het beeld is namelijk alom tegenwoordig. Daarnaast wordt de activiteit van het fotograferen steeds minder specialistisch en meer algemeen, je zou daarom kunnen stellen dat de fotografie geen kaste van critici nodig heeft. Want kernachtig samengevat: in de kunst gaat het over goed versus slecht, maar deze criteria zijn nauwelijks op fotografie toepasbaar. Foto’s zijn eventueel minder veelzeggend. Afhankelijk van het gebruik veranderen wellicht de beoordelingscriteria,  maar slecht kunnen foto’s niet zijn.

Hans Aarsman – ex fotograaf, schrijver, theatermaker, curator – heeft de artistieke en exclusieve pretenties van de fotografie altijd bestreden, Met zijn aansprekende en laconieke stijl heeft hij zowel professionals als liefhebbers geleerd vrij van ballast naar dit bastaardkind ‘tussen kunst en document’ te kijken. Zijn bijdrage aan het boek komt overigens niet onverwacht, zijn komst werd al aangekondigd in literaire bijdragen van schrijvers van uiteenlopende denominaties als Jan Willem Otten, K.Schippers, Rudy Kousbroek, Dirk van Weelden, Peter Delpeut en Roel Bentz van de Berg. Voorts zijn er teksten van onder andere een socioloog (Warna Oosterbaan), een slavist /ICT-er / business consultant (Melchior de Wolff), een jazz recensent (Martin Schouten) en een kunstenaar (Pam Emmerik). In feite is de kunstkritiek in dit boek sterk ondervertegenwoordigd. De erudiete bijdrage van Mariëtte Haveman is in deze bloemlezing zo ongeveer de enige die je min of meer als fotografiekritiek aan zou kunnen duiden. De grote kwaliteit van dit boek is nauw met de brede kijk van de samenstellers op het verschijnsel verbonden.

Het is zelfs merkwaardig om in deze bloemlezing een tekst van Dominic van den Boogerd over een hardcore beeldend kunstenaar als Jeff Wall aan te treffen. Het is namelijk verdedigbaar dat hij net zo min als scenografen en iconoclastische beeldbewerkers als Cindy Sherman, Andreas Gursky, Thomas Ruff (en ook Andy Warhol) een fotograaf te noemen is. Hun werk heeft niets van de foto als zijnde een ‘gelukkige lichtflits’. Het stinkt als het ware niet naar dat lastig te definiëren maar evengoed feilloze intuïtieve besef van datgene waarvan wij zeggen dat het ‘de werkelijkheid’ is.

Voor deze kunstenaars is het fotoapparaat bij wijze van spreke eerder gereedschap dan een expressiemiddel. De fotoafdruk is als materieel substraat slechts het allerlaatste aspect van een artistieke bezigheid en niet het residu van een ‘toevallige’ situatie met daarin het zeer korte ogenblik ‘waar het op aan komt’. Het gebruik van het medium  sluit eerder aan bij Vilèm Flussers reductionistische definitie van de fotograaf als ‘functionaris’: degene die de protocollen uitvoert die immanent zijn aan het toestel en de werking ervan.

Machinekunst of niet, fotografie is uit de aard der zaak een fenomeen. Zij is veranderlijk, alomtegenwoordig, adaptief, veelvormig, bevattelijk, toegankelijk. Deze hybride raakt bekneld als deze exclusief – uit ambitie of jalousie – tot kunst geformatteerd wordt. Susan Sontag heeft het over ‘ de meest surrealistische van de kunsten’. In haar briljante boek On Photography (1977) noemt ze foto’s onder andere ‘melancholieke objecten’. De tekst van Jan Willem Otten in Tussen kunst en document waarin hij de pasgeboren baby van de beroemde Benneton Poster laat reflecteren op haar eerste portret is een sprekende toepassing van Sontags fenomenologie van de fotografie. Foto’s zijn nabij, dat komt niet in de laatste plaats omdat wij er zelf meestal op staan.

Tussen kunst en document / Fotografiekritiek in Nederland 1980-2015, Frits Gierstberg en Anne Ruygt, nai010 uitgevers, 2016.

Een filosofie van de fotografie, Vilèm Flusser, uitgeverij Ijzer, 2007.

Over Fotografie, Susan Sontag, uitgeverij De Bezige Bij, 1997.

J.D.

 

 

 

 

 


Posted

in

by

Tags: