In zijn toneelstuk Henry V heeft William Shakespeare de Slag van Agincourt beschreven. Shakespeare was een fantastische fantast maar deze slag waarin 7500 Engelse soldaten een overmacht van 40.000 Fransen op Frans grondgebied overwonnen heeft werkelijk op 25 oktober in het jaar 1415 plaats gehad. Hoe deze wonderbaarlijke triomf mogelijk was is tot op heden het onderwerp van academische studie. Door geldgebrek kon Henry V nauwelijks beschikken over cavalerie, zijn leger bestond vooral uit voetvolk zonder harnas dat met de befaamde longbow op afstand aan de strijd deelnam. 25 oktober 1415 was een regenachtige dag. Aan de klei van het hellende strijdperk in Agincourt plakte iedereen die neer ging hopeloos vast. De Franse cavalerie bleek vanwege haar zware bewapening in het nadeel toen de Engelse pijlen op ruiters en paarden neerkwamen. Het gewicht van het metaal dat hen moest beschermen werd aan de bodem vastgezogen; door militaire historici is met uitrustingsstukken en natte klei tot op de halve pond nauwkeurig de neerwaartse kracht berekend. Engelse landsknechten met bijlen en goedendags maakten de Franse soldaten vervolgens af.
De lijst van gesneuvelde Franse edelen is lang. Zeker van hun zaak tegen de uitgeputte en rondzwervende Engelse legertros waren ze met velen in hun beste pak voor de strijd komen opdagen. Het is een bekend feit dat in de Middeleeuwen een van de belangrijkste redenen om aan veldslagen deel te nemen het vooruitzicht op rijke gijzelaars was. Had een strijder eenmaal een hertog, graaf of prins gevangen kunnen nemen dan verliet hij direct het slagveld om vervolgens thuis het innen van een losgeld en de repatriëring van zijn gevangenen in gang te zetten. Belust op buit en overtuigd van een geweldig overwicht waren de Franse edelen daarom in grote getale naar Agincourt gekomen. Op een enkele dag werd over het lot van Frankrijk beslist.
De strijdende partijen hadden dus in zekere zin belang bij elkaars rijkdom. In een situatie als deze houdt de oorlog op als er geen goud en edelstenen meer te halen zijn. Een oorlog hield ook op als er geen geld meer was om voetvolk met longbows hun salaris te betalen. Je krijgt de indruk dat de lengte van oorlogen ingrijpend toenam toen iemand ontdekte dat je ook geld kon uitgeven dat je pas in de toekomst bezitten zou. De Dertigjarige, de Tachtigjarige en de Honderdjarige oorlog werden mogelijk door de uitvinding van banken en krediet.
Inmiddels leven niet alleen oorlogszuchtige koningen maar wellicht zelfs de helft van de wereldbevolking met de een of andere vorm van krediet. Voor de belofte aan rijkdom in de toekomst lijken er vrijwel dagelijks nieuwe mogelijkheden te worden geconstrueerd. Men koopt opties en verkoopt daarvan dan weer derivaten. Naked short selling volgt op credit default swaps. Wie niet leent – zegt men – besteelt zichzelf en in het monetaire pretpark vraagt niemand zich meer af waar de geweldige cijfers voor de komma vandaan komen. Halfbegrepen bancaire producten wisselen met eén muisklik van intercontinentale eigenaar en de geldvoorraad wordt een aanname die steeds minder met verrichte arbeid en tastbare goederen in verband kan worden gebracht.
De schrijver dezes vindt het uitgeven van geld dat men niet bezit onnatuurlijk en vreemd. Het verontrust hem dat zijn regering dat al jaren willens en wetens doet. Waarom heeft niemand ‘nee’ gezegd? Ook zij die er geen belang bij hebben zeggen dat het binnenkort met een Big Bang afgelopen kan zijn. De schuldenaars hebben niet goed opgelet. En dan blijkt dat wij onszelf arm hebben geleend. Als er in de malaise nog energie over is komt er opstand en gaan de debiteuren ten oorlog.
J.D.